Locatie: | Blaaswand |
Gedrag: | Meestal kwaadaardig |
Diagnose: | Bloed- en urine-onderzoek, histologie, beeldvorming van de urinewegen |
Behandeling: | Chirurgie, chemotherapie, ontstekingsremmers, lokale behandeling |
Prognose: | Gereserveerd |
Locatie: | Blaaswand |
Gedrag: | Meestal kwaadaardig |
Diagnose: | Bloed- en urine-onderzoek, histologie, beeldvorming van de urinewegen |
Behandeling: | Chirurgie, chemotherapie, ontstekingsremmers, lokale behandeling |
Prognose: | Gereserveerd |
Dit tumortype is gelegen in de wand van de urineblaas, meestal aan de uitmonding van de urineleiders en de blaashals, in mindere mate aan de blaastop.
Blaastumoren kunnen meerdere oorzaken hebben. Zo zouden blootstelling aan oudere generatie tuinchemicaliën/ontvlooiingsproducten en mogelijks het chemotherapeuticum cyclofosfamide evenals overgewicht een invloed kunnen hebben op hun vorming. Nieuwere spot-on ontvlooiingsproducten worden als veiliger beschouwd dan de poeders die in de vacht worden gestrooid.
Vorming van knobbeltjes en een verdikte blaaswand ten gevolge van de tumor kunnen leiden tot een gedeeltelijke of volledige verstopping van de urineweg. De meeste blaastumoren zijn kwaadaardig en kunnen spreiden naar de lever, botten (zelden), longen en lymfeknopen.
2% van alle tumoren bij honden.
Een hoger risico op ontwikkeling van dit type blaastumor werd gemeld voor Schotse Terriers, Shetland Sheepdogs, Beagles, West Highland White Terriers en ruwharige Fox Terriers ten opzichte van andere honden.
Als gevolg van de ruimte die de tumor inneemt in de blaas en/of het indringen van de tumor in de blaaswand kan men de volgende symptomen opmerken: bloed in de urine, moeite met urineren, het maken van vele kleine plasjes, soms ook manken vanwege uitzaaiingen naar de botten. De symptomen van een blaasontsteking (moeite hebben met urineren/frequente en kleine plasjes) kunnen tijdelijk verdwijnen na het gebruik van antibiotica. Indien er dus herhaaldelijke urinewegproblemen zijn, moet men best rekening houden met een blaastumor als oorzaak.
Bij honden waarbij een transitioneel celcarcinoom bevestigd werd, wordt aangeraden om een algemeen klinisch onderzoek te laten uitvoeren met bloed- en urine-onderzoek. Daarnaast moet de kanker gestageerd worden via radiografieën van de borstholte, echografie van de buikholte en beeldvorming van de urinewegen.
Op rectaal onderzoek kan een verdikking van de urinebuis en de uitmonding van de urineleiders te voelen zijn. Vergrote lymfeknopen kunnen ook te voelen zijn, evenals een gezwel in de blaas. Een normaal rectaal onderzoek sluit echter geen transitioneel celcarcinoom uit.
Kankercellen kunnen aanwezig zijn in de urine tot in 30% van de honden met een transitioneel celcarcinoom. Dus als men geen kankercellen aantreft in de urine, is dit zeker geen garantie op afwezigheid van de tumor. Daarenboven kan het moeilijk om deze cellen te onderscheiden van ontstekingscellen die aanwezig zijn tijdens blaasontstekingen. Transitioneel celcarcinoomantigenen kunnen getest worden in de urine, maar geven een hoog aantal vals-positieve resultaten en beperken zo de waarde van deze test.
Via echografie, radiografie of een CT-scan van de blaas kan men zich een idee vormen over de uitgebreidheid van de tumor. Dit laat toe om indien mogelijk chirurgie te plannen om de tumor weg te snijden.
Histopathologie is vereist om de diagnose te kunnen bevestigen. Een weefselstaal kan bekomen worden via het chirurgisch insnijden van de blaas, met een endoscoop (een kabel die ingebracht wordt in de blaas en een stukje weefsel kan wegnemen), katheterisatie (een katheter die wordt ingebracht via de urinebuis in de blaas die via trauma een weefselstaal van de tumor wegneemt). Stalen bekomen via de endoscoop genieten de voorkeur aangezien zo de urinewegen geïnspecteerd kunnen worden en stalen op een niet-invasieve manier bekomen worden. In het geval de weefselstalen slecht gedifferentieerd zijn, kan het moeilijk zijn om bij dit staal een onderscheid te maken tussen een transitioneel celcarcinoom en een ander type tumor. Dan kan men een speciale kleuring toepassen op het staal (immunohistopathologie uroplakine III kleuring). Deze kleuring kleurt bepaalde cellen van de urinewegen aan die voorkomen bij meer dan 90% van de transitioneel celcarcinomen en wordt beschouwd als een typische merker voor dit tumortype.
Stage tumor | tumorstatus |
---|---|
Tis | goed omschreven tumor |
T1 | oppervlakkige knobbelige tumor |
T2 | tumor die blaaswand binnendringt |
T3 | tumor die omliggende weefsels binnendringt |
Stage lymfeknoop | lymfeknoopstatus |
N0 | geen lokale lymfeknopen betrokken |
N1 | lokale lymfeknopen betrokken |
N2 | lokale en nabijgelegen lymfeknopen betrokken |
Stage uitzaaiing | uitzaaiingsstatus |
M0 | geen bewijs van uitzaaiing |
M1 | afgelegen uitzaaiing aanwezig |
Chirurgie kan voor 3 doeleinden gebruikt worden
Het verkleinen van de massa kan in theorie andere behandelingen succesvoller maken. Hoe kleiner het gezwel, hoe gemakkelijker het is voor de andere behandelingen om aan te slaan. Volledige verwijdering van een transitioneel celcarcinoom in de blaas is vaak niet mogelijk omdat ze veel voorkomen aan de monding van de urineleiders, de urinebuis betrokken is en in sommige gevallen uitzaaiingen aanwezig zijn. Chirurgie werkt zelden genezend, maar heeft wel een belangrijke functie in het vrijmaken van de urinewegen opdat de hond opnieuw normaal kan urineren. Wat ook mogelijk is, is het plaatsen van een omleiding tussen de blaas en de urinebuis (omdat de doorgang naar de urinebuis vaak verstopt wordt door de tumor). De overleving na het plaatsen van deze omleidingen of stents werd nog niet uitgebreid beschreven en varieert van enkele dagen tot een jaar. Deze omleiding betekent echter meestal dat de urinevloei niet meer gecontroleerd wordt door een blaassfincter en de hond incontinent wordt.
Informatie over de geschiktheid van radiotherapie bij transitioneel celcarcinomen bij honden is beperkt en wordt verder onderzocht.
De voornaamste behandeling van transitioneel celcarcinomen in de blaas bestaat uit chemotherapie, ontstekingsremmers of een combinatie van beide. Hoewel het toedienen van deze geneesmiddelen meestal niet zal leiden tot genezing, kunnen bepaalde geneesmiddelen de ziekte wel doen verdwijnen of stabiliseren. Het is ook mogelijk dat na een tijdje de kankercellen niet meer gevoelig zijn voor de antitumorale geneesmiddelen. Op dit moment moet overgeschakeld worden naar een volgend geneesmiddel. Om dit moment tijdig te kunnen bepalen, is het belangrijk om de hond regelmatig op te volgen (om de 1-2 maanden). Over het algemeen houdt men een behandeling aan zolang de ziekte onder controle is, de neveneffecten aanvaardbaar zijn en de levenskwaliteit in orde is. Met deze aanpak kan bij ongeveer 75% van de honden met een transitioneel celcarcinoom van de blaas de tumor onder controle gehouden worden. De levenskwaliteit is meestal erg goed. De overleving varieert: het kan een jaar inhouden, al zijn er ook zeker honden die dit niet halen. Wanneer ontstekingsremmers zoals piroxicam worden toegediend, moet men alert zijn voor de neveneffecten van hun langdurig gebruik, zijnde maagdarmproblemen (met in het bijzonder zweren). Bij braken, zwarte diarree en een gebrek aan eetlust moet met de medicatie gestopt worden en deze symptomen behandeld worden. Nadien kan men overschakelen naar een ander type ontstekingsremmer indien dit aangewezen is.
Lokale behandelingen houden het inbrengen van chemotherapeutica in de blaas en fotodynamische therapie in.
Over blaaschemotherapie bij honden werd nog niet veel gepubliceerd. Uit een kleine studie bleek dat dit goed verdragen werd en de tumoren of verkleinden of niet verder groeiden na deze behandeling. Ernstige neveneffecten kunnen echter optreden wanneer de chemo vanuit de blaas opgenomen wordt in de bloedbaan. Deze behandeling wordt dan ook maar aangeraden wanneer er geen andere opties meer zijn. Verder moeten er ook maatregelen genomen worden na deze behandeling in verband met de urine-opvang van de behandelde hond aangezien de concentratie van het chemotherapeuticum in de urine na een blaasspoeling met dit chemotherapeuticum veel hoger is dan na intraveneuze toediening.
Fotodynamische behandeling van de blaas houdt het intraveneus toedienen in van een fotodynamische stof (een stof die reageert op licht) die zich nadien selectief in de tumor ophoopt. Nadien wordt de tumor belicht door het inbrengen van een lichtbron in de blaas. Hierdoor ontstaat er een chemisch proces in de kankercellen die de fotodynamische stof hebben opgenomen waarna ze uiteindelijk sterven. Deze belichting kan pijn veroorzaken.
Bij mensen met hooggradige oppervlakkige tumoren in de blaas wordt lokaal in de blaas een verzwakte bacterie aangebracht, genaamd bacille Calmette-Guérin. Deze stimuleert het immuunsysteem om de tumor te herkennen en aan te vallen. Tot nu toe is hier weinig over bericht in de diergeneeskunde. Salmonella enterica serovar Typhimurium is een verzwakte bacterie die op gelijkaardige wijze werd toegepast bij honden en bij enkele honden resultaat boekte. Deze behandeling is vooral werkzaam wanneer slechts de oppervlakkige laag van de blaaswand aangetast is. Helaas is de tumor vaak al in de diepere weefsellagen binnengedrongen eer de hond symptomen vertoont en gediagnosticeerd wordt.
De behandelingen tot nu toe kunnen remissie veroorzaken of de tumor stabiliseren gedurende meerdere maanden terwijl een uitstekende levenskwaliteit kan behouden blijven. De meeste honden sterven echter van de gevolgen van deze tumor. Overleving is sterk gelinkt met de stage van de tumor op het moment van diagnose.
Tumorstage | mediane overleving |
---|---|
T1 of T2 | 218 dagen |
T3 | 118 dagen |
N0 | 234 dagen |
M0 | 203 dagen |
M1 | 105 dagen |
Division of Radiation Oncology, Vetsuisse Faculty, University of Zurich, Switzerland
Zürich, Zwitserland
onkologie@vetclinics.uzh.ch
https://www.tierspital.uzh.ch/en/Radio-Onkologie/Forschungsprojekte/analbeuteltumoren.html